Zonder vrijwilligers geen Vestingmuseum. Daarom zetten we elke maand één van onze vrijwilligers in het zonnetje. Cor Snijders werkt bij de technische dienst en weet alles over de geschiedenis van geschut. Hij berekent de kogelbanen van onze kanonnen, timmert kozijnen in elkaar en maakt bouwtekeningen voor nieuwe affuiten: ‘Excel is mijn tweede natuur.’

Cor Snijders is altijd bezig. Als we hem bij de ingang van het Vestingmuseum treffen, is hij net met Willem Ehlert op weg om naar de pompinstallatie van een put te kijken. Zo is hij elke vrijdag in het museum te vinden om Willem te ondersteunen bij allerlei technische klussen. Als gepensioneerd timmerman kan hij zijn jarenlange ervaring goed kwijt in dit werk. Maar het was niet alleen zijn carrière, maar vooral zijn hobby’s waarmee hij veel kennis en kunde heeft vergaard. ‘Mijn sterke kant waren de exacte vakken, zoals scheikunde en mechanica.’

‘Je moet je voorstellen dat ik ermee bezig ben vanaf, laten we zeggen, 1975.’ In dat jaar sloot Cor zich aan bij een hobbyvereniging raketbouwen. Voor de vereniging maakte hij berekeningen over hoeveel energie er vrijkomt bij het gebruik van verschillende brandstoffen. Eén keer per jaar kreeg de vereniging toestemming om op een heuvel bij ’t Harde daadwerkelijk raketten te lanceren. Maar de berekeningen in Cors rekenprogramma kostten een computer destijds uren om uit te werken. Dat moest sneller kunnen. ‘In 1995 zijn geheime berekeningen van de NACA, de voorloper van de NASA, vrijgegeven, die de tijd met het honderdvoudige verkortten. Die heb ik gedownload en gebruikt om de oplossing te versnellen.’

Kanon op onderstel gebouwd door Cor. Foto: Sarah Remmerts de Vries.

Testen in het veld

Datzelfde programma vormt, in iets omgebouwde vorm, de basis voor de berekeningen die Cor voor het Vestingmuseum maakt. Het programma berekent de afstand die de kogel aflegt met een bepaald kardoes (lading) en een bepaalde elevatie (de hoek waarin het kanon staat). Daar rollen dan cijfers uit over de afstand die de kogel aflegt, hoe lang de kogel daarover doet, de vluchttijd (hoe lang hij in de lucht blijft) en de maximale hoogte die hij bereikt. Noodzakelijke informatie voor het succesvol afschieten van een kanon, zou je zeggen. Maar dit soort berekeningen kunnen eigenlijk pas gemaakt worden sinds de uitvinding van de rekenmachine halverwege de twintigste eeuw.

Hoe deden soldaten dat dan voor die tijd? ‘Daarvoor was het alleen maar testen in het veld,’ legt Cor uit. Ze wisten ongeveer hoeveel lading ze nodig hadden voor welk kanon, en dat was dat. ‘De standaard zwaarste lading bij een twaalfponder was een kardoes van een derde van 6 kilo, dus ongeveer 2 kilo. Dat kruid werd gedaan in een hennep zak, die precies de vorm van de loop had. Maar minder was ook mogelijk. De kardoezen werden kant en klaar gemaakt voor de strijd, zodat ze die makkelijk konden pakken. Als de leiding dan zei: “het doel zit op zoveel pas verderop”, dan bedachten ze dat ze een kardoes nodig hadden van een derde, een kwart, een zesde of een achtste, dat waren de standaard maten.’

Cor maakt ook het houten gereedschap van de kanonniers. Foto: Sarah Remmerts de Vries.

De kogel als maat

Die kanonnen werden overigens genoemd naar het gewicht van de kogel. In een twaalfponder konden dus kogels van twaalf pond, maar er waren bijvoorbeeld ook vierponders en zesponders. Cor is inmiddels een expert in het uit elkaar houden van kanonskogels. ‘In elk land werden de kanonnen gemaakt naar een ander pondgewicht. Als ik een kogel krijg van iemand, kan ik hem wegen en, als hij niet te veel geoxideerd is, uit het gewicht opmaken uit welk land en uit welke tijd hij komt. Hoe meer koolstof erin zit, hoe lichter hij is, hoe makkelijker te smelten en dus hoe ouder de kogel is. De kogels werden met de tijd zwaarder en sterker, doordat het smelten in de ovens zich verder ontwikkelde.’

De naam van de kanonnen was niet het enige dat door de kogels werd bepaald. Vroeger werd alle militaire maatvoering namelijk gerelateerd aan de kogeldiameter. ‘Deze maten zijn allemaal vastgelegd, bijvoorbeeld in het boek De Kragt des Oorlogs uit 1767. Voor het boek hebben ze een kogel laten maken van exact één pond, daar de diameter van gemeten en die diameter en het gewicht zijn de uitgangspunten geworden voor álle maten.’ Zo is de lengte van een kanonsloop 22 kogels en de dikte van de loop aan de voorzijde aan halve kogel. ‘In die tijd werd het getal pi ook niet genoemd, maar alles was in kogelmaat. Dat is heel leuk natuurlijk.’

Kanonskogel. Collectie Nederlands Vestingmuseum.

Napoleons talstok

Hoewel het een eenduidige maat leek, maakte het berekeningen niet altijd even gemakkelijk. ‘Als je een kogel hebt die drie keer zo zwaar is, dan moet je de derde macht uit die kogel trekken. In het boek wordt uitgelegd hoe je dat deed zonder rekenmachine.’ Omrekenen naar andere maten gebeurde met een zogenaamde ‘talstok’. Cor heeft op basis van het boek een exacte kopie van zo’n stok gemaakt en laat graag zien hoe hij werkt. ‘Je kon door te draaien aan de talstok de massa van de kogel in ponden omrekenen naar de diameter van de kogel in Rijnlandse duimen. Dus had je een éénponder, dan had hij een diameter van ongeveer twee Rijnlandse duimen ofwel vijf centimeter.’ Zelfs de Franse keizer Napoleon zou gebruik hebben gemaakt van een talstok.

Maar al die maten vertelden natuurlijk nog niks over hoe ver en hoe snel die kogel precies ging – en dat wilde men wél graag weten. Twee mannen zochten het uit: ‘De eerste man die daar de aanzet voor gaf was meneer Benjamin Robins, die deed onderzoek naar pistolen en musketten. In 1740 heeft hij het eerste apparaat ontwikkeld om de kogelsnelheid te bepalen. En de tweede man, de Amerikaanse kapitein Alfred Mordecai, heeft het onderzoek geperfectioneerd voor kanonnen.’ Zijn machine, waar een kanon in een pendule hing, was ongeveer zo groot als een huis. De data die uit Mordecais testen kwam, gebruikt Cor weer voor het berekenen van de kogelbanen van de kanonnen in het Vestingmuseum.

Borstbeeld van Napoleon Bonaparte, ca. 1804-1815. Collectie Nederlands Vestingmuseum.

Verstikkende krachten

Tegenwoordig worden die kanonnen op de maandelijkse Schuttersdagen slechts met 80 gram kruit en wat hooi gevuld. ‘Die krachten zijn verwaarloosbaar.’ Maar deze kanonnen konden vroeger met wel 2 kilo kruit gevuld worden en dat had een héél ander effect. ‘Als zo’n kanon werd afgeschoten in een kanonkelder, dan was dat voor die mensen een verschrikking. Het geluid, de terugslag en de rookgassen in zo’n kleine ruimte – verstikkend. Ze werden daar echt ziek van, dat kun je je haast niet voorstellen.’ Bovendien waren de kanonnen na tien of vijftien keer schieten te heet om aan ta pakken. Ze werden dan afgekoeld door er een nat schapenvel overeen te hangen.

Maar al worden de kanonnen in het museum niet meer voor hun daadwerkelijke doeleinde gebruikt, ze hebben nog steeds een eigen affuit (onderstel) nodig. Daarvoor maakt Cor samen met Willem de werktekeningen, eveneens op basis van historische boeken en werktekeningen. ‘Elk kanon heeft zijn eigen specifieke maatvoeringen. De affuit moet daarop aangepast worden, want de loop moet er bijna strak tussen passen.’ Cor heeft onder meer de onderstellen gemaakt voor de kanonnen die in kazemat Z te zien zijn, twee vierponders en een zesponder. Zo helpt hij het Vestingmuseum nu al vijf jaar met zijn berekeningen en timmerwerk. Kom je Cors kanonnen gauw eens in het echt bewonderen?

Mortiernis in het Vestingmuseum. In deze kleine ruimte vuurden kanonniers vroeger de kanonnen af. Foto: Sarah Remmerts de Vries.

Tekst: Sarah Remmerts de Vries. Met dank aan Cor Snijders.

Wil je ook vrijwilliger worden bij het avontuurlijkste museum van Nederland? Bekijk dan snel onze vacatures op Versa Vrijwilligerscentrale!